-
1 attacher
attacher [aataasĵee]1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken♦voorbeelden:attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeienattacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopenattacher les volets • de luiken vastzetten1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)♦voorbeelden:s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn datcette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht1. v1) aanbranden, aanbakken2) vastkleven, blijven plakken3) vastmaken4) dichtknopen [kleding]5) hechten, verbinden6) aanstellen [werk]7) fixeren [blik]2. s'attacher (à)v3) verbonden zijn (aan, met)4) belang/waarde hechten (aan) -
2 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
3 hängen
hängen6 hechten, gehecht zijn aan♦voorbeelden:3 hängen bleiben • (a) blijven steken, haken, vast blijven zitten; (b) vastplakken, blijven kleven • (c) blijven hangen, (onnodig) lang blijven; 〈 (d) informeel; onderwijs〉 blijven zitten〈 figuurlijk〉 sein Blick blieb an einem alten Gemälde hängen • zijn blik bleef op een oud schilderij rusten〈 informeel〉 jemanden hängen lassen • iemand in de steek laten, laten zittensich hängen lassen • bij de pakken neerzitten, het opgevender Schmutz hängt an den Schuhsohlen • het vuil kleeft aan de schoenzolen7 wo hängt der Junge bloß? • waar hangt die jongen toch uit?abends in den Kneipen hängen • 's avonds in de kroegen rondhangenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:mit Hängen und Würgen • met hangen en wurgen♦voorbeelden: -
4 am Geld hängen
am Geld hängen -
5 kleben
kleben1 kleven, plakken ⇒ vastzitten♦voorbeelden:am Alten kleben • aan het oude gehecht zijnjemandem am Auspuff kleben • dicht achter iemand aan blijven rijdenam Text kleben (bleiben) • zich niet van de tekst kunnen losmakener klebt wieder im Wirtshaus • hij blijft weer plakken in het caféII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 attaché
attache [aataasĵ]〈v.〉1 band ⇒ riem, touw, lus2 (hecht)klem ⇒ (paper)clip, speld, nietje3 sluiting ⇒ slot, haak(je)♦voorbeelden:mettre à l'attache • aan de ketting leggentenir qn. à l'attache • iemand onder de duim houden1. m (f - attachée) 2. = attachée; attachéadj1) gehecht (aan), gesteld (op) -
7 быть преданным
vgener. (кому-либо) vertrouwelinge, aanhangen (кому-л.,чему-л.), (iem., iets) aankleven (кому-л., чему-л.), aan (iem.) gehecht zijn (кому-л.), verkleefd zijn aan (iem.) (кому-л.) -
8 attachement
attachement [aataasĵmã]〈m.〉1 gehechtheid ⇒ genegenheid, verknochtheid♦voorbeelden:avoir de l'attachement pour qn. • aan iemand gehecht zijnmgehechtheid, aanhankelijkheid -
9 cleave to
-
10 avoir de l'attachement pour qn.
avoir de l'attachement pour qn.Dictionnaire français-néerlandais > avoir de l'attachement pour qn.
-
11 prunelle
-
12 tenir à qc. comme à la prunelle de ses yeux
tenir à qc. comme à la prunelle de ses yeuxDictionnaire français-néerlandais > tenir à qc. comme à la prunelle de ses yeux
-
13 am Alten kleben
am Alten kleben -
14 tied to his mother's apron strings
hangt aan zijn moeders schort (afhankelijk,onvolwassen,gehecht aan zijn moeder op een ziekelijke manier)English-Dutch dictionary > tied to his mother's apron strings
-
15 uni
uni [uunie]1 effen ⇒ gelijk, glad, vlak2 effen ⇒ eenkleurig, uni♦voorbeelden:1 mer unie • gladde, rimpelloze zeeadj1) effen, glad2) eenkleurig3) gelijkmatig4) eensgezind5) verenigd, verbonden6) rustig -
16 il est très uni avec son frère
il est très uni avec son frèreDictionnaire français-néerlandais > il est très uni avec son frère
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский